ju: de zachte
do: weg
judo: de zachte weg
dojo: judozaal
tatami: judomat
Dan: meestergraad
Kyu: leerlinggraad
zubon: witte katoenen broek
kimono: jas
obi: gordel
judogi: het gehele judopak
rei: groet
ritsu rei: rechtstaande groet
za rei: geknielde groet
soremade: einde van de les of einde van de wedstrijd
mate: halt, stop
ukemi: vallen
nage: werpen
sotai renshyu: oefenen met partner
yaku soku geiko: speels oefenen van technieken in verplaatsing
randori: vrij oefenen met weerstand van de partner
hidari: links
migi: rechts
kumi kata: wijze van vastgrijpen van het judopak (judogi) van de partner (er is de gewone rechtse (migi) en de linkse (hidari) uitvoering)
kuzushi: wijze van partner uit evenwicht brengen
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment